Herziening m.e.r.-richtlijn leidt tot nieuwe verplichtingen in m.e.r.-land.
Op 16 mei van dit jaar is de Implementatiewet ‘herziening m.e.r.-richtlijn’ in werking getreden. De formele wetten zijn aangepast; het wachten is alleen nog op de aanpassing van het Besluit milieueffectrapportage. Deze wordt aangepast omdat de herziening ook wijzigingen voor de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling tot gevolg heeft.
Door de wetswijziging verandert de m.e.r.-besluitvorming over projecten, waarmee in de dagelijkse praktijk rekening moet worden gehouden. Hierna ga ik in op vier voor de ruimtelijke ordeningspraktijk belangrijke wijzigingen.
1. Binnen zes weken beslissing over de vormvrije m.e.r.-beoordeling
Als u met het instrument van de vormvrije m.e.r.-beoordeling (soms ook informele m.e.r.-beoordeling genoemd) werkt, dan is het van belang dat u erop alert bent dat het bevoegd gezag de beslissing over de vormvrije m.e.r.-beoordeling bekend moet maken aan de initiatiefnemer. Dit moet gebeuren binnen zes weken nadat de initiatiefnemer alle informatie heeft aangeleverd. Dit geeft duidelijkheid over het vervolg van de procedure. Overigens is kennisgeving en terinzagelegging van de beslissing onder de gewijzigde wetgeving voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nog steeds niet nodig. Ten aanzien hiervan verandert er dus niets.
2. Meenemen van maatregelen om milieueffecten te vermijden/voorkomen
Als gevolg van de herziening van de m.e.r. richtlijn is nu wettelijk verankerd dat verzachtende maatregelen mogen worden meegenomen in de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling. Er is namelijk vastgelegd dat het bevoegd gezag deze nadrukkelijk dient te beschouwen in de beslissing. Dit biedt dus de kans om reeds in een vroeg stadium maatregelen, die effecten kunnen wegnemen, te betrekken in de effectbeoordeling. Het is aannemelijk dat de uitkomst van de beoordeling hiermee gunstiger uitpakt. Wel kan het bevoegd gezag de daadwerkelijke uitvoering van de maatregelen afdwingen, bijvoorbeeld door die als voorschrift aan het besluit te verbinden of door de maatregelen als voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan op te nemen.
3. Monitoring van effecten
Verder heeft de herziening ook tot gevolg dat de initiatiefnemer door het bevoegd gezag verplicht kan worden om de effecten, zoals beschreven in een projectMER, te monitoren. Het is dus belangrijk hier vooraf goed over na te denken! Niet alle effecten hoeven namelijk te worden gemonitord en de soort parameters en tijdsduur mogen ook gericht zijn op de gewenste effecten. Door de monitoring slim in te steken, kan voorkomen worden dat deze verplichting veel moeite, tijd en geld kost en kan toch het gewenste resultaat worden behaald.
4. Passende scheiding van functies
De laatste wijziging die ik hier wil noemen is de plicht dat ‘een passende scheiding’ moet worden gehanteerd als het bevoegd gezag zelf de activiteit wil ondernemen waarvoor een MER moet worden opgesteld. Er kan daarbij worden gedacht aan bijvoorbeeld een bestemmingsplan voor een woonwijk of een bedrijventerrein. De rol van initiatiefnemer en de rol van bevoegd gezag dienen in dat geval door verschillen personen te worden uitgeoefend. Dit is nu nog geen vanzelfsprekendheid, om welke reden de minister een Handreiking opstelt. Deze is in concept gereed en bevat onder meer het voorbeeld dat de ‘bevoegd gezag-taken’ in een m.e.r. worden overgedragen aan de DCMR Milieudienst Rijnmond.
Genoeg dus om over na te denken! Wilt u dat samen met SAB doen, dan kunt u voor meer informatie contact opnemen met SAB.